Er stond vanochtend een gozer met een korte broek en een t-shirt op het Amstel Station. Een statement maken is goed, dacht ik, ik houd van mensen die statements maken, maar dit gaat te ver.
Ik bestelde een koffie en een croissant en dacht aan de versnelling op mijn fiets die al dagen bevroren is. Blijven fietsen in z’n twee, er zit niets anders op.
Zaterdag fietste ik midden in de nacht door het Noorderpark naar huis. Het ijzelde, spekglad was het. Geen onverwachte bewegingen maken, subtiel sturen in de bochten. Maar toch, ondanks mijn feilloze controle begon op het lange rechte stuk langs het kanaal mijn achterwiel te glijden. Ik probeerde nog te corrigeren, alles terug te draaien, maar het was te laat. Een harde klap. Vloeken, onmiddellijk opstaan, kijken of alles het nog doet en hup door naar huis. Pas toen ik in bed lag voelde ik de pijn. In mijn heup, de rechterknie.
Dit had ik eerder meegemaakt. Een paar jaar geleden fietste ik op een zwoele zomeravond naar huis na een zeldzaam bezoek aan café Zwart. Op de Kinkerstraat sloeg een automobilist rechtsaf, hield even in, zag mij niet en gaf toen gas. Ik vloog door de lucht en dacht de hele tijd ‘Niet op je hoofd landen. Niet op je hoofd landen’. Ik landde inderdaad niet op mijn hoofd. Snel checken of alles het nog doet, een korte babbel met de chauffeur (sorry, sorry), stuur rechtzetten en hup, door naar huis. Pas daar zag en voelde ik de schade. Mijn broek en overhemd gescheurd, grote schaafwonden over mijn hele zij, een diepe wond in de rechterelleboog.
Het is de adrenaline. Pas als alles een beetje tot rust komt en de adrenaline verdwijnt, begin je het te voelen.
Geldt voor alles eigenlijk. Na een tegenslag altijd maar weer proberen om zo snel mogelijk in beweging te komen. Alles vergeten, doorgaan, niets voelen. Terwijl ook daarvoor geldt: Als je omvalt, blijf dan gewoon een tijdje liggen.